“Je hebt ze niet van mij” had Wouts oom Ben vorig jaar gezegd. “En je wacht tot volgend jaar met afsteken!” Wout was eigenlijk het plastic tasje met strijkers helemaal vergeten. Nu loopt hij met Soufiane langs het kanaal. Het is vijf uur en al bijna helemaal donker. Ze zijn alle twee een beetje zenuwachtig en proberen dat niet aan elkaar te laten merken.
“We doen eerst die groene, dat zijn Pirats” Soufiane knikt, die kent hij wel.
“Daarna doen we die harde die Weco Corsairs. Die zijn vet!” Wout schept op terwijl hij die groene ook kent, maar die andere eigenlijk helemaal niet.
“Heb je de lucifers?” Soufiane houdt een heel pakketje met doosjes omhoog, bij de Lidl verkopen ze geen losse doosjes.
Onder het viaduct zien ze dat ze niet de enigen zijn die toch vuurwerk af steken. Er is best een streng verbod, je riskeert een fikse boete. Toch liggen er een heleboel allemaal gekleurde en vooral rode papiertjes en resten van vuurpijlen en knallers. Om de beurt steken ze strijkers af. Het knalt lekker en het ruikt meteen naar oudjaar. Er komt een man op de fiets aan. Hij schreeuwt iets onverstaanbaars. Wout en Soufiane rennen direct keihard weg een smal weggetje in dat langs de snelweg loopt. Wout stopt pas wanneer hij steken in zijn zij krijgt. Hij kijkt om. Een heel stuk achter hem komt Soufiane aanhollen. Die is minder snel dan hij vanwege zijn ene been. Hij loopt een klein beetje mank. Meestal merk je dat niet maar nu wel natuurlijk.
“Sorry.” hijgt Wout, “Ik had niet aan je been gedacht.” Soufiane staat voorovergebogen met zijn handen in zijn zij.
“Geeft niet. Het was een noodsituatie” zegt hij dan.
Ze zitten tegen het talud. De groene strijkers zijn bijna op. Ze hebben alleen nog de Corsairs over.
“Die zijn echt illegaal” zegt Wout. Soufiane haalt zijn schouders op.
“Volgens mij zijn alle strijkers illegaal. Ik hoop niet dat die vent de politie gebeld heeft. Dan zijn we de Sjaak.” Wout kijkt richting het viaduct, gelukkig niemand te zien.
“Mijn oom heeft gewoon weer vuurwerk gekocht, volgens mij, in België. Daar is het niet verboden. Hij gaat, denk ik, met oud en nieuw gewoon in België vuurwerk afsteken. Ik hoop dat ik mee mag.” Hij weet allang dat zijn ouders dat never-nooit-niet goed vinden. Hij weet ook niet zeker wat er in België wel of niet mag. Maar hij is nu eenmaal helemaal gek van vuurwerk. Niet alleen knallers maar ook siervuurwerk en mooie tolletjes en Gillende Keukenmeiden.
“Ik vind het stom dat het niet mag. Met die corona: ze pakken alles af. We mogen niks meer” moppert hij.
“Nee” antwoordt Soufiane al kan hij niet zou gauw bedenken wat allemaal niet meer mag. Kinderen mogen toch alles nog gewoon?
“Daar verderop is een fietstunneltje, dat wordt niet meer gebruikt. Dat is een goede plek” Wout staat op. Soufiane twijfelt. Hij moet om zes uur thuis zijn.
“Kom op” zegt Wout ongeduldig.
In het fietstunneltje ligt nog meer vuurwerktroep, het stinkt naar pies. Ze lopen onder het tunneltje door en komen bij een smal paadje. Wat verderop staat een verlaten bouwvallig hok, aan een kant is het open. Een soort stal of schapenhok lijkt het. Als ze erheen willen lopen horen ze ineens iemand praten in het hok. Verschrikt trekt Soufiane Wout van het pad af en ze verschuilen zich achter de bosjes.
“Nee, man. Perfect hier. D’r komt hier nooit iemand. Nee. Ja. Goed. Morgenavond en jij zorgt voor drank” horen ze. Wout houdt zijn adem in. Soufiane zit met zijn hoofd tussen zijn knieën diep weggedoken in een struik. Een lange dunne jongen met rood haar in een knotje loopt rakelings langs hen heen.
“Ja, Dat is een goeie!” de jongen schaterlacht, “Later!” zegt hij nog wanneer hij het tunneltje uitloopt. Wout en Soufiane wachten gruwelijk lang voor ze tevoorschijn durven komen. Ze lopen zachtjes stap voor stap richting het tunneltje, sluipen erdoor en wanneer ze richting viaduct kijken zien ze de jongen in de verte net de hoek omgaan.
“Die gast zit bij ons op school” zegt Wout, “In de derde ofzo.” Soufiane knikt. De jongen hoort bij een hele groep. Niet zo’n leuke groep, ze pesten en lachen vooral brugklassers uit. Het is zo’n groep waar je een andere weg voor kiest wanneer je ze tegenkomt op school. “Kom. Kijken” zegt Wout en draait zich om.
“Wat als er nog iemand daar zit?” vraagt Soufiane.
“Daar zit niemand. Weet ik zeker” bluft Wout.
In de stal ligt nog meer troep en de resten van een kampvuurtje. Ook liggen er lege bierblikjes en kapotte flessen. Achter een oude, roestige bak die denkelijk een drinkbak geweest is voor dieren liggen planken opgestapeld en een berg takken.
“Daarmee maken ze vuur” weet Soufiane. Wout loopt er heen, kijkt, kijkt nog eens goed, verschuift wat aan de planken en dan zegt hij:
“Dit is… Nee”
Soufiane loopt er ook heen en ziet drie draagtassen diep onder een paar planken verscholen. Wanneer ze in de ene tas kijken zien ze zakken chips en cola maar in de andere twee tassen zit vuurwerk. Niet zomaar vuurwerk, een heleboel vuurwerk. Echt veel verstand heeft Wout er niet van maar dit is gevaarlijk illegaal vuurwerk. Wat nu?
“We bellen de politie” vindt Soufiane. Ja, maar ja. Wat dan. Wat als ze vragen wat ze hier doen? Dan komt hun eigen vuurwerkgedoe ook uit. Laten liggen? Nee, dat is ook stom. “Anoniem bellen?” vraagt Wout. Maar dan bedenken ze dat de politie dat misschien toch kan nagaan en dan zijn ze alsnog de sigaar.
Als ze langs het kanaal weer terug naar huis lopen weten ze nog steeds niet wat ze moeten doen. Ze hebben ieder een tas vuurwerk in hun rugzak gedaan.
“We zien wel” besluit Wout. Soufiane zegt dat hij het vuurwerk echt niet thuis op zijn kamer kan bewaren, als zijn moeder het vindt…
“Morgen maar meenemen naar school” bedenkt Wout. “Er zit niks anders op.”
Nee, er zit niks anders op.