Teun heeft een boek gevonden waar hij helemaal raar van wordt in zijn hoofd. Hij heeft het op school gevonden. Of nou ja, gevonden… Het lag in de gang schuin achter het mediatheekkarretje. Misschien was het daar van af gevallen. Of nou ja, misschien… Het lag open op de grond met een paginagrote tekening waar zijn hersens van op hol sloegen. Hij liep er langs, zag de tekening en kon niet stoppen met kijken. Toen ging de bel en voor hij het wist had hij het boek opgeraapt en onder zijn trui geschoven. Dus gevonden? Laten we eerlijk zijn. Hij heeft het gestolen. Zolang hij het boek houdt is hij een dief. Maar misschien brengt hij het netjes terug. Waarschijnlijk wel misschien.
In het lokaal schuift hij het boek ongemerkt in zijn rugzak. Hij heeft wiskunde. Hij is best goed in wiskunde, het lijkt op puzzelen en hij houdt van puzzelen. Hij houdt van tellen. Hij telt best vaak gewoon onzinnige dingen. Lampen bij voorbeeld. In dit lokaal zijn 12 lampen. Eigenlijk zijn het 24 lampen want in iedere lamp zitten twee Tl-buizen. Het is fijn wanneer ze het allemaal ook doen. In het lokaal waar ze mediawijsheid krijgen zijn ook 12 lampen maar eigenlijk maar 23 omdat een lamp al sinds de kerstvakantie stuk is. Als hij een lokaal binnenkomt ziet hij dat altijd direct het eerst. Het aantal lampen en of er een stuk is of niet. Hij weet van iedere lokaal precies hoeveel lampen er zijn maar toch telt hij ze. Hij weet dat dat onzinnig is. Net als traptreden. Idioot maar hij telt altijd de treden wanneer hij op een trap loopt. Het is heel stom maar als hij aan het kletsen is met iemand en hij vergeet te tellen dan gaat hij met een smoesje terug. Terwijl hij weet precies hoeveel treden elke trap heeft.
De tekening in het boek had ook trappen. Allemaal verschillende. Trappen ondersteboven, achterstevoren die naar boven en beneden gaan door bogen en poorten. Trappen met negen, met twaalf met tien treden. Geen een met dertien treden. Dat is ook een van de redenen dat hij het boek heeft gepakt. Dat wil hi natellen. Als hij op een trap loopt die dertien treden heeft slaat hij de laatste tree over. Waarom? Hij weet het niet. Bijgeloof.
De les begint. Hij let niet op. Hij let altijd op. Maar nu niet. Hij staart met wijd open ogen uit het raam. Hij denkt aan trappen, aan trapleuningen hangend onder trappen, aan trappen die niet kloppen maar precies kloppend zijn.
Teun schrikt. Wout heeft hem aangestoten. “Dus?” vraagt meneer Appels, de wiskunde docent. De klas lacht. “Ehh” zegt Teun onzeker. “Ik vroeg je iets” meneer Appels kijkt hem vriendelijk aan. Shit. Wat? “Ik weet het niet” zegt hij eerlijk. De klas lacht opnieuw.
“Bedoel je dat je niet weet of je je spullen wilt pakken?” vraagt de docent nu toch een beetje geïrriteerd. “Nee, ja, nee” hakkelt Teun en duikt naar zijn tas om zijn wiskundeboek, zijn schrift en zijn etui te pakken. Hij het gestolen boek (of nou je het bijna gestolen boek) glijdt bijna uit zijn tas dus doet hij vlug de flap van zijn rugzak over de opening.
“Wat deed je nou raar” zegt Wout, “wat was er nou?” Teun haalt zijn schouders op. Samen lopen ze naar de fietsenstalling. Daar staat Francien. Francien is wel oké. Nou ja, voor een meisje dan. Ze zwaait naar hen, het lijkt alsof ze op hem gewacht heeft. “Oh” grinnikt Wout, “Ik snap het. Je bent verliefd. Daar ga je raar van doen.” Hij slaat hem op zijn schouder en loopt een rijtje verder naar zijn fiets. Teun blijft staan. Verliefd? Is hij verliefd? Hij weet het niet. Francien is wel aardig. Dat wel. Hij krijgt een vreemd gevoel in zijn buik.
“Wat probeerde je te verstoppen?” vraagt Francien, “Ik zag je iets wegmoffelen”
“O” doet hij nonchalant, “Een boek wat ik wil bekijken”
“Laat es zien” vraagt Francien. Teun aarzelt. “Ik heb het gestolen” bekent hij dan, “soort van. Het is van de mediatheek. Het lag op de grond”
“Laat es zien dan” houdt Francien aan. “Kom mee naar het parkje, niet hier”
In het parkje gaan ze aan de picknick-tafel zitten. Teun haalt het boek tevoorschijn. Het is groot en dik. En duur denkt hij ongerust. “De Toverspiegel van M.C. Escher” leest Francien. Op de voorkant kijkt een man met een grote neus hem indringend aan. Voorzichtig doet hij het boek open. “Deel 1: Tekenen is bedrog” leest Francien, ze kijkt hem van op zij aan “Tekenen is bedrog?” ze wijst naar de inhoudsopgave “Kijk. Deel twee: Werelden die niet kunnen bestaan” Ze bladeren en er staan een heleboel tekeningen in en uitleg over die tekeningen. Het zijn hele vreemde afbeeldingen. Heel precies getekend maar er is iets mis mee. Het klopt niet en toch klopt het.
“Ik wist niet dat je van tekenen hield” zegt Francien.
“Ik hou niet van tekenen maar dit is gaaf” zegt Teun en bladert verder om de tekening van de trappen te zoeken. Als hij de tekening vindt wordt hij weer de afbeelding ingezogen. Hij telt de treden van de trappen. Hij had gelijk. Geen een met dertien treden. Hoe langer hij kijkt hoe meer vreemde dingen hem opvallen. Iemand die ondersteboven de trap oploopt, iemand die aan de onderkant van de trap naar beneden loopt. Heel vreemd. Ze bladeren verder.
“Die vissen!” zegt Francien “Vissen? Vogels!” antwoordt Teun “O, ja” zegt Francien “allebei, zie je?”
Francien staat op. “Ik moet gaan. Mijn moeder gaat naar yoga en dan eten we vroeg”
“Oké” zegt Teun terwijl hij het boek voorzichtig terug doet in zijn tas. Francien aarzelt bij haar fiets. “Sommige mensen denken nu dat we verkering hebben” zegt ze zonder dat ze Teun durft aan te kijken. “O” zegt Teun. Hij wordt knalrood. “Mij best” zegt hij dan. “Zal ik meefietsen naar je huis. Francien wordt ook knalrood. “Mij best” zegt Francien dan ook.
“Hier woon ik” zegt ze even later. Ze hebben onderweg niets tegen elkaar gezegd. Teun wist echt niet wat hij moest zeggen. Ze staan voor het poortje. “Daar woont een engerd” wijst ze naar het huis naast het poortje. Teun knikt. Ze zwaait dag en gaat het poortje in. Teun blijft even staan. Dan fiets hij naar huis. Hij laat zijn fiets steigeren als een paard. Wat een dag. Hij heeft een boek gestolen en verkering gekregen.
Thuis tekent hij vissen en vogels en hij probeert het op dezelfde manier als Escher te doen. Het lukt niet zo heel goed. Hij kleurt de tekening heel precies in. Zo. Die geeft hij morgen aan Francien. Denkt hij. Als hij het durft. Hij denkt wel dat hij het durft. Misschien.