Met gemengde gevoelens sta ik, die eerste dag, achter in de klas. Zojuist is de tweede bel gegaan. Iedereen gaat staan, is stil en kijkt naar de Canadese vlag die aan de muur hangt. Een beetje blikkerig klinkt het volkslied door de hele school. “Verheerlijking van het vaderland en verering van de vlag.” oordeel ik al gauw. In mijn hoofd maak ik direct de verbinding met extreem rechtse en nationalistische ideeën zoals ‘eigen volk eerst’. Het ligt iets gecompliceerder en vooral genuanceerder.
Onder de docenten die ik spreek zijn de meningen verdeeld niet vanwege het ritueel, maar vanwege de tijd die het kost. “Er zijn scholen waar ze alleen op maandagochtend het volkslied laten horen.” zegt een van de docenten.
Jammer, vindt de meerderheid. Het uitvoeren van dit dagelijkse ritueel zorgt voor gemeenschapszin, voor een gevoel van kameraadschap, een gevoel van verbondenheid.
Vanaf de kleuterschool zijn kinderen dit gewend. Vroeger werd op de meeste scholen na het volkslied ook nog gebeden. Dat is afgeschaft omdat het niet langer paste in de diversiteit van de samenleving.
Wanneer ik leerlingen vraag waarom ze dit doen kijken ze me verbijsterd aan. “Respect!” zeggen ze. Het is een teken van respect voor de gemeenschap, voor elkaar, voor de hele school, voor het hele land. Ze zijn verbaasd en zelfs geshockeerd dat we dit in Nederland niet doen op school.
Sta je per ongeluk nog niet in de klas wanneer ‘O Canada’ klinkt dan stop je op de gang en je bent stil. Dat doet iedereen. “Er wordt niet gekletst of gelachen?” vraag ik.
Leerlingen kijken me verwonderd aan. “Never ever!” verzekeren ze me. In de weken dat ik meeloop met een klas, een pittige klas qua dynamiek, zie ik ze elke morgen stil naar de vlag kijken. Een jongen die het grootste gedeelte van de dag een koptelefoon op heeft omdat hij auditief snel overprikkeld raakt zet tijdens dit moment zijn koptelefoon af. Niet omdat dat moet maar omdat hij vindt dat dat zo hoort. Ieder sportevenement start met het volkslied en wanneer de schoolband optreedt is het eerste nummer ‘O Canada’.
“I am proud to be a Canadian and I am proud of my country.”zegt een leerling. “Sure thing.” vult een ander aan.
Tijdens de teamvergadering (die al vòòr schooltijd is gestart) gaat bij de tweede bel ook iedereen staan en kijkt stil richting de deur. Ik zie geen vlag en bij navraag blijkt die om de hoek te hangen. Zo serieus neemt men hier op school dit ritueel. “Maar dat is toch heel nationalistisch?” vraag ik. “Why should being proud of your country, being nationalistic, be wrong?” is de tegenvraag. Tja, waarom.
Nationalisme heeft hier een andere klank dan thuis in Nederland. Ik ben opgegroeid met de excessen van nationalisme en voel een sterke aversie tegen extreemrechtse groeperingen die met populistische slogans haat en achterdocht aanwakkeren en alle oog voor voordelen van diversiteit zijn verloren. Wanneer ik de term ‘nationalisme’ hoor koppel ik aan het hebben van een gezamenlijke vijand. Het heeft geleid tot wereldoorlogen. Hier in Canada heeft nationalisme niet volautomatisch die negatieve bijklank. Hun geschiedenis is anders.
In The Post Online schrijft Juliaan van Acker: “Nationalisme zet mensen aan hun eigen verantwoordelijkheid op te nemen en zorg te dragen voor het welzijn van anderen” (Acker, 2018, “Nationalisme als medicijn tegen het EU-imperialisme” par.11)
Wat goed is voor de samenleving is goed voor jou omdat je er onderdeel van uitmaakt. Het creëert een gezamenlijk doel waardoor iedereen voor nationale welvaart wil werken en eraan wil bijdragen. (Casas, 2009).
Er is niets mis met trots zijn op je land. Ik kan ontroerd zijn wanneer het Wilhelmus klinkt en iedereen stil is. Ik ben trots op ‘onze oude meesters’, op onze kunst en cultuur. Ik wil dit gezond nationalisme noemen. Nationalisme dat zich richt op kwaliteiten, op positiviteit, op verbinding en verbonden zijn aan elkaar als gemeenschap.
“It is not the flag. That is just a piece of cloth. It is not the national anthem. It is the ritual and where it stands for. Being responsible, being proud of who we are as a community.” legt een docent uit.
Dit kom ik hier steeds tegen. De school is een community. Passend onderwijs is hier al 35 jaar de praktijk. Iedereen heeft het recht om deel uit te maken van de community. Het begrip ‘inclusiviteit’ heeft hier handen en voeten gekregen. Het is geworteld in de praktijk van alledag. Het zit verweven in de lessen, in het taalgebruik, in het DNA van de school.
Natuurlijk leven in Canada ook mensen die discrimineren of die diversiteit niet waarderen. Maar op school wordt gebouwd aan gemeenschapszin en iedereen hoort erbij.
Vier weken later overdenk ik, staand achter in de klas terwijl ‘O Canada’ klinkt, hoe anders ik aankijk tegen dit ritueel. Het is ook praktisch gezien een mooi rustpunt om de dag te starten. In Nederland vlaggen ophangen en dit invoeren heeft geen zin. Onze geschiedenis is anders. Maar meer aandacht voor het bouwen aan gemeenschapszin en verbondenheid zou mooi zijn.